Marc Desaules – Economie van de Broederlijkheid

okonomie_der_bruderlichkeit_selg_desaulesWerken aan de sociale driegeleding – in de huidige tijd

Samen met een inleiding door Peter Selg gehouden op een conferentie in Dornach in november 2015 en uitgewerkt in het boekje: Ökonomie der Brüderlichkeit, Verlag des Ita Wegman Instituts, vertaling LoekDullaart.
Ik vind dit hele boekje echt een ‘must’ om te lezen om een actueel beeld te krijgen van de mogelijkheden van de sociale driegeleding in deze tijd. Omdat deze gedachten met betrekking tot de sociale structuur van de Europese Unie, die ooit daaraan ten grondslag hebben gelegen maar die ondergesneeuwd zijn door een veel centralistischer en ondemocratischer starder systeem, zoals we dat tegenwoordig hebben, niet zo bekend zijn maar toch heel verhelderend en inspirerend kunnen zijn, is het wellicht goed om zich bezig te houden met deze inzichten. Daarom heb ik ze uit deze tweede inleiding gelicht, vertaald en geef ik ze nu als zodanig door ter overdenking en bespreking.
Marc Desaules begint met het weergeven van de gedachten van Rudolf Steiner die deze al in 1905 ontvouwde over de samenleving (toen hij ook de ‘sociale hoofdwet’ beschreef) en de ideeën die hij in 1919 ontwikkelde en neerlegde in zijn ‘RednerKurs’. Ik volg nu verder de loop van het stuk van Marc Desaules:

“In de vierde voordracht van deze cursus spreekt Rudolf Steiner over het recht en breidt dat begrip uit tot een verfijnde en mensvriendelijke realiteit. Hij maakt ons attent op het bijzondere van het recht en op dat aspect zou ik als eerste opmerkzaam willen maken, omdat ik er van overtuigd ben, dat hij momenteel nog steeds in de wijdste zin van het woord geldt voor een vruchtbare vorming van het sociale samenleven op het stuk aarde waarop wij leven. Bij het recht gaat het echter niet vooral om een wet of om iets wat we hebben of wat we geven. Men kan het recht niet definiëren. Ten eerste: het recht is er gewoon, het is waarneembaar in het tussenmenselijke, je kunt het bespeuren via je ervaring, zodra je als mens mondig wordt. En dan moeten we iets zien uit te werken in dit land, op deze bodem: “Daarom gaat het er om, dat men er goed van doordrongen is, dat het recht iets is dat men niet definiëren kan, dat het recht iets is wat in zijn zelfstandigheid beleefd moet worden en dat beleefd moet worden als men zich als men bewust gaat worden van iedere bewust geworden mens. Het gaat er om te proberen met Zwitserse middelen juist dit menselijke gevoels- en ervaringsleven in het rechtsleven uit te werken, opdat in de afzonderlijke mens de gelijkheid moet leven, als het rechtsleven er zal zijn”. Het recht is dus iets, wat we nog moeten leren te ontdekken. Dat is een echte opgave – en ik zou daaraan willen toevoegen: dat geldt ook nu nog. Maar wat houdt het concreet in?

Aan een voorbeeld kunnen we het begrip recht in het leven roepen en er tegelijkertijd oefenend mee bezig zijn. Na de Tweede Wereldoorlog waren Europa en zijn bevolking gevloerd, het lag er braak en verwoest bij. De wonden lagen niet alleen open in het uiterlijke landschap; ook in de zielen waren de verliezen en de gapende afgrondservaringen van de laatste jaren bedrukkend aanwezig. De mensen verlangden naar een bereikbare samenhang, waarbij de vrede een nieuw begin mogelijk zou maken. Maar hoe zouden al die veelvoudige culturen, talen, religies, rechtsordeningen en economische grondslagen in de toekomst moeten samenleven en een bodem vormen voor dit nieuwe begin?

In augustus 1947 ontmoetten de mensen die een Europese Federatie wilden oprichten elkaar voor een eerste groot congres in Montreux over de wederopbouw van de ten gronde gegane structuren van Europa of tenminste structuren waar vraagtekens bij konden worden gezet. Als belangrijkste spreker werd een Zwitserse filosoof en schrijver die ook Europese wortels had, uitgenodig: Denis de Rougemont. Deze was vanwege het feit dat hij geen enkele compromis wilde sluiten ten aanzien van zijn spirituele overtuiging destijds voor de officiële Zwitserse regering onverdraagbaar geworden en werd uitgewezen. Toen hij maar net was teruggekeerd van zijn zesjarige ballingschap in de Verenigde Staten van Amerika stelde hij, vanuit Zwitserland, de opbouw voor van een federaal Europa. Hij zegt daarvan dat dit de enige mogelijkheid is om de totalitaire krachten in de toekomst te kunnen weerstaan.

Hij fundeert de door hem geschetste maatschappijvorm op een – zoals hij noemt – “federalistische grondhouding’ van de mens, die – zoals hij zegt “tegelijkertijd vrij en geëngageerd is, tegelijkertijd autonoom en solidair. Hij leeft in de spanning tussen deze twee polen, van het bijzondere en het algemene; tussen die beide verschillende verantwoordelijkheden tegenover zijn eigen bestemming en de gemeenschapszin; tussen deze twee onlosmakelijk met elkaar verbonden vormen van liefde: de liefde die hij verschuldigd is tegenover zichzelf en de liefde die hij verschuldigd is jegens zijn naaste”. Ik denk dat we in de rede die Denis de Rougemont daar hield, hele concrete stappen kunnen aflezen die ook Rudolf Steiner formuleert als opgave na de Eerste Wereldoorlog “om deze menselijke ervarings- en gevoelsverhouding uit te werken voor het rechtsleven”. Helaas was er nog een Tweede Wereldoorlog voor nodig en helaas ook toen nog zonder doorslaggevend succes. Het Congres van Montreux werd spoedig daarna voortgezet in een Congres in Den Haag (1948); maar toen waaide de wind uit een hele andere richting…

Kijken we desondanks nauwkeuriger hoe in Montreux de kiem van een nieuwe rechtsordening door Denis de Rougemont werd voorbereid. Wij kunnen daarbij zien, hoe de grondhouding, waarover wordt gesproken, het ons mogelijk maakt dat we iets beleven aan ons eigen rechtsgevoel; wij kunnen ervaren, hoe het recht iets worden kan vanuit ons, wanneer wij dat willen en hoe deze houding een hele nieuwe ruimte voor het recht creëert in de sociale context voor alle mensen.

De rede van Denis de Rougemont baseert zich op zes principes, die als archetypen zijn geformuleerd. Maar ze kunnen worden geconcretiseerd aan het voorbeeld van de ontwikkeling in Zwitserland.

  1. Het eerste principe: de federatie kan pas ontstaan als er wordt afgezien van het idee van de hegemonie van één van de deelnemende naties boven de andere”. Het begint dus met het afzien van een kracht, die het recht als gelijkhebberij in zijn greep zou houden. Daarbij wordt de hele geschiedenis van het ‘eedgenootschap’ van Zwitserland beschreven en de samenhang wordt aan de hand van één voorbeeld geïllustreerd: “Tijdens de laatste zware crisis, de burgeroorlog van 1847, waarin katholieken en protestanten tegenover elkaar stonden, wilden de overwinnaars zo snel mogelijk de overwonnenen hun rechtsgelijkheid weer teruggeven. En uit die handeling van het afzien van de veroverde hegemonie ontstond de wetgeving van 1848, die de eigenlijke grondslag vormt voor onze moderne federatieve staat. (…) Het mislukken om een eenheid in Europa te bewerkstelligen door Napoleon en daarna ook door Hitler vormen voor ons nuttige waarschuwingen. Zij bevestigen ons in ons idee, dat men het doel van een eenwording niet met imperialistische middelen kan bereiken. Want die kunnen alleen maar leiden tot een gedwongen gelijkschakeling, een karikatuur van een echte eenwording”.
  2. “Het tweede principe. De federatie kan alleen ontstaan als er wordt afgezien van iedere systeemvorming”. Hier gaat het om af te zien van iets anders, namelijk van een al te sterke uiterlijke ordening, die voor iedereen toonaangevend dient te zijn. “Men kan de federale grondhouding definiëren als een voortdurende en instinctieve afwijzing van systematische oplossingen, van eenvoudige lineaire planningen, die helder zijn en bevredigend voor de logica, maar juist daardoor ontrouw zijn aan de realiteit, die beledigend zijn voor minderheden, verstorend voor de veelvoudigheid die aan iedere organische levensvorm ten grondslag ligt (…) Het vormen van een federatie betekent eenvoudigweg: de concrete en veel-lagige realiteit (…) gemeenschappelijk te ordenen en zo goed mogelijk samen te voegen (…), terwijl men die realiteit enerzijds respecteert en anderzijds in een Geheel probeert tot ontwikkeling te brengen”. Alleen al door deze eerste twee principes kunnen we bespeuren, hoe die beide zelfgekozen vormen van afzien tot een innerlijke waarneming van de menselijke relatievorm voeren. De rechtsruimte krijgt een kwaliteit, die uitstraalt van de enkeling en die tastend en zoekend een evenwicht probeert te vinden tussen hegemonie en systematiek.
  3. “Derde principe: het federalisme kent geen minderheidsprobleem”. En waarom niet? Omdat overal de voorkeur wordt gegeven aan kwaliteit boven kwantiteit: “Het totalitarisme ziet bijvoorbeeld in het feit dat een minderheid dezelfde rechten heeft als een meerderheid een ongerechtigheid. In haar ogen is de minderheid slechts een getal, en wel het kleinere aantal. Voor het federalisme is het vanzelfsprekend dat een minderheid evenveel waarde kan hebben en in sommige situaties zelf meer waard is dan de meerderheid, omdat zij in hun ogen een onvervangbare kwaliteit – men kan ook zeggen een belangrijke functie – representeert”. Daar ligt een verdere, dieper-gravende sleutel van het samenleven, die tevoorschijn moet worden geroepen door het rechtsgevoel om zijn eigenlijke draagwijdte ten gunste van de menselijke waardigheid te kunnen ontplooien. Onze democraten hebben nog veel te leren om met minderheden te kunnen omgaan!
  4. Het vierde principe: de federatie heeft als doel om de veelvuldigheid niet uit te laten doven en niet alle nationaliteiten tot één blok om te smelten, maar ze integendeel hun eigen specifieke kwaliteit te laten behouden”. Dit principe knoopt aan bij het specifieke van elke deelnemer die niet langer overheerst en onderdrukt wordt vanuit de hegemonie – wat zonder het afzien, waarvan in het eerste principe sprake is, voortdurend dreigt te gebeuren. Dit specifieke van de afzonderlijke deelnemer wordt nu, in het perspectief van het derde principe als kwaliteit naar voren gehaald en moet door alle andere deelnemers worden bevorderd. Hierdoor ontstaat er een bewust gekozen veelvuldigheid als levensgrondslag: “Als Europa zich aaneen zal sluiten, dan moet het er om gaan, dat ieder van haar leden de hulp krijgt van de anderen en dat hij daardoor zijn eigenheid en zijn autonomie bewaren kan. (…) Ieder van de landen, die samen Europa vormen heeft daarin zijn eigen en onvervangbare functie, zoals dat het geval is bij de organen in het lichaam. (…) De long hoeft niet het hart te ‘verdragen’. Alles wat men van haar verlangt, is om een goede long te zijn, zo goed als maar mogelijk is long te zijn, en op die manier helpt zij het hart om een goed hart te zijn”.
    Deze gedachte, om het specifieke van een land te onderzoeken en als kwaliteit te kunnen herkennen in het omvattende grotere organisme van de samen-levende landen, werd al in 1910 in Oslo (destijds ‘Kristiania’ geheten) door Rudolf Steiner in zijn zogenoemde “Volkszielen”-voordrachtencyclus voorgesteld als een diepe en vredestichtende maatregel voor een onrustig wordend Europa. Dit was een aantal jaren vóór de eerste wereldoorlog-catastrofe, en het was volledig tegengesteld aan de opstelling van president Theodore Roosevelt van de V.S., die in 1906 de Nobelprijs voor de Vrede in diezelfde stad had gekregen, maar die pas in mei 1910 daar in Oslo zijn rede hield. (NB. dus in dezelfde tijd en in dezelfde plaats als de volkzielencyclus…!) Roosevelt benadrukte daarmee de waarde van de onaantastbaarheid van grenzen en daarmee het principe van nationale staten – wel in verbinding met een internationaal gerechtshof als de hoogste gemeenschappelijke macht, die moest ingrijpen, zodra een land de territoriale integriteit van een ander land zou aantasten.
  5. “Vijfde principe: het federalisme berust op de liefde voor complexiteit, in tegenstelling tot de brute vereenvoudiging, die de geest van het totalitarisme kenmerkt.” Houden van complexiteit is een nogal ongewone eis. Uit de formulering van Rougemont komt naar voren dat de complexiteit aan ieder systeem een kwaliteit geeft, die je kunt waarderen. “Wanneer buitenlanders zich verwonderen over de extreem gecompliceerde Zwitserse instituties, die zich ongeveer bewegen, zoals een verfijnd uurwerk, samengesteld uit onze gemeentelijke, kantonale en eedgenootschappelijke raderwerken, die zo gedifferentieerd in elkaar grijpen, dan kan men hen aantonen, dat juist deze complexiteit de voorwaarde is voor onze vrijheden”. Aan deze laatste zin kan nauwelijks genoeg gewicht worden gegeven.
  6. “En tenslotte het zesde principe: een federatie ontwikkelt zich door nabijheid en door personen en groepen en gaat juist niet uit van een centrum of van regeringen”. Dit principe heeft een aparte plaats. Het staat een beetje boven de andere principes en is minder met de ontwikkeling verbonden. Het heeft niet zozeer betrekking op het ‘wat’, maar meer op het ‘hoe’. “Ik zie de Europese Federatie zich langzaam vormen, op veel plaatsen tegelijk en op alle mogelijke manieren. Op de ene plek kan een economische overeenstemming, op de andere een culturele verwantschap zich versterken. Op de ene plek kunnen twee kerken, die verwant zijn in hun opvattingen, zich openen voor elkaar, op een andere plek kan er een kleine groep landen zijn, die een tol-unie met elkaar aangaan. Maar voor alles zijn het de mensen, die langzamerhand veelvoudige Europese netwerken gaan vormen. (…) De noodzaak is duidelijk, de historische rijpheid is verder voortgeschreden, de structuren zijn al geschetst. Er ontbreekt nu alleen nog een vorm voor de federatie, met vertegenwoordigende organen en een laatste elan, de wil van het volk, die de regeringen aanzet tot handelen. Laten wij hopen dat dit elan spontaan zal zijn en niet voortijdig geprovoceerd wordt door een nieuwe bedreiging van buitenaf. Dat houdt in: we moeten opschieten…!”

Proberen we met ons rechtsgevoel door te dringen in het grondgebaar van dit zesde principe, in haar houding, dan opent zich voor ons een weg, die er uiteindelijk toe leidt dat we de hele rechtsruimte menselijk, van menselijkheid doordrongen, vorm gaan geven. Denis de Rougemont is het in het kosmische uur van zijn redevoering gelukt om principes te formuleren van een gehalte, waardoor wij het recht kunnen ontmoeten als een door mensen gedragen, levende realiteit. Het recht, “dat men niet formuleren kan, zoals men rood of blauw niet definiëren kan”, ontstaat pas door zo’n houding. En daardoor krijgen begrippen als gelijkheid, waardigheid of arbeid pas hun eigenlijke betekenis. Waarschijnlijk heeft Denis de Rougemont Rudolf Steiner niet gekend, noch diens Sociale Driegeleding. Maar hij toont wel aan, hoe zeer het werken aan dit rechtsgevoel, in deze zo moeilijke rechtsatmosfeer, toch vruchtbaar kan worden. Het is onze taak dit voort te zetten.

Vervolgens haalt Marc Desaules woorden aan uit de “Rednerkurs” van Rudolf Steiner, waarin hij de specifieke taak van Zwitserland schetst: “juist Zwitserland is er toe geroepen (…) om een rechtstaat te scheppen, waarbij het geestelijke en het economische leven wordt vrijgegeven”. En: “de engelen van de hele wereld kijken naar Zwitserland of daar het juiste gebeurt”….! Vervolgens gaat Marc Desaules verder in op de structuur en de werkwijze van het politieke systeem in Zwitserland, wat ook heel belangrijk is om kennis van te nemen als mogelijk voorbeeld van een verenigd Europa. Maar voor dit korte uittreksel van het m.i. belangrijkste en op zich zelfstandige onderdeel van Desaules’ tekst zou dat nu iets te uitgebreid worden.